Vlakheid of onvlakheid
Er wordt meestal gesproken over de vlakheid van een oppervlak, dus ook van betonverhardingen. In principe wordt van een vlak resultaat uitgegaan. In een bestek wordt meestal alleen de toegestane afwijking in dwars- of langsrichting vermeld.
Tenzij een bestek anders vermeldt, mag de afwijking van de vlakheid niet meer afwijken dan vermeld in tabel 31.21 van de Standaard RAW-bepalingen 2015. In feite wordt dus een mate van onvlakheid toegestaan binnen bepaalde eisen. Maar het streven zou moeten zijn: zo vlak mogelijk om het verkeer comfortabel over de verharding te kunnen laten rijden. In de tabel 'Eisen afwijking in vlakheid' wordt onderscheid gemaakt naar type wegconstructie, de vlakheid in dwars- en langsrichting en welke controlemethode het meest geschikt is voor welk wegtype. De meetmethoden zijn onder meer met een 3 m lange rei, een 3 m lange rolrei of een viagraaf (meetaanhanger).
Randvoorwaarden
Voor de wijze van meten van de onvlakheid wordt in de RAW verwezen naar RAW-proef 71. Daarin worden de randvoorwaarden aangegeven voor het gebruik van viagraaf en rolrei voor langsvlakheidsmetingen. Tevens wordt in deze tabel het maximale hoogteverschil aangegeven bij constructielangsvoegen, gemeten met een 1 m lange rei.
Langsvlakheid
Uit de tabel is ook af te leiden dat bijvoorbeeld de viagraaf met name geschikt is om de langsvlakheid te meten op het hoofdwegennet en vliegvelden. De viagraaf vereist een meetlengte van minimaal 300 m aaneengesloten verharding. De rolrei is geschikt voor de meting van de langsvlakheid van bijna alle wegtypen en verhardingsconstructies en wordt het meest gehanteerd, behalve bij rotondes. Door de wisselende verkantingen in een rotonde is de vlakheid in langsrichting niet goed meetbaar. Daarvoor is dan ook geen eis opgenomen in de genoemde tabel in de RAW-Standaard 2015.
Dwarsvlakheid
Voor de vlakheid in dwarsrichting geldt voor rotondes een maximale afwijking van 5 mm bij machinale uitvoering. Bij een in handwerk uitgevoerde rotonde is dat maximaal 7 mm, gemeten met een 3 m lange rei of rolrei. Deze toegestane extra toeslag van 2 mm bij in handwerk uitgevoerde betonverhardingen geldt voor langs- en dwarsvlakheidsmetingen ook voor kavelpaden, fietspaden, busstations en –haltes en parkeerplaatsen.
Het meten van de vlakheid in dwarsrichting gebeurt met een 3 m lange starre rei, loodrecht op de rijrichting en ten minste eenmaal per 25 m lengte. Het maximale hoogteverschil bij constructielangsvoegen, gemeten met een 1 m lange rei, bedraagt voor alle wegtypen of betonverhardingsconstructies 2 mm.