Betonkwaliteit
Verkeer, weer en wind, vorst en dooizouten stellen hoge eisen aan het beton van betonwegen. De grondstoffen, de betonsamenstelling, de verwerking van de betonspecie en de afwerking van het betonoppervlak moeten daarop zijn afgestemd. Voor betonverhardingen gaat bij de cementkeuze de voorkeur uit naar portlandvliegascement (CEM II/B-V 32,5R) of naar portlandcement (CEM I 32,5R) boven hoogovencement (CEM III). Jong hoogovencementbeton is namelijk minder bestand tegen dooizouten.
De betonsamenstelling en de kwaliteit van de betonspecie zijn vastgelegd in NEN-EN-206-1 [2] en NEN 8005 [3]. Als grove toeslag kan voor grind of gebroken steenslag worden gekozen. De notatie van de consistentieklassen wordt voorafgegaan door een letter, die de meetmethode aangeeft: C (compaction test) voor de verdichtingsmaat, S (slump) voor de zetmaat en F (flowtable) voor de schudmaat. De consistentie van het beton moet zijn aangepast aan de wijze van verwerken. Het aanbrengen van beton met een slipformpaver vraagt om een stuggere specie, dan wanneer een betonpomp wordt gebruikt in combinatie met handwerk.
In de betonwegenbouw wordt in verband met de duurzaamheid voornamelijk beton gebruikt in de sterkteklasse C 35/45. Bij de wegtypen 4 tot en met 7 wordt ook wel sterkteklasse C 30/37 gebruikt. De letter C staat voor Concrete. Achter deze C staan twee notaties waarmee de druksterkte wordt aangeduid. Het eerste getal is de notatie voor de karakteristieke cilinderdruksterkte, het tweede getal staat voor de karakteristieke kubusdruksterkte. De keuze voor de hogere sterkteklasse bij de wegtypen 1 tot en met 3 houdt verband met de zwaardere verkeersbelasting op deze wegen.
Het beton moet, afhankelijk van de omgeving en eventuele inwerking van dooizouten, voldoen aan milieuklasse XC4, XD3 en/of XF4. De aanduiding van de milieuklasse wordt voorafgegaan door de X van eXposure gevolgd door een letter en een cijfer. De letter betreft het aantastingmechanisme. Het cijfer de invloed van het vochtgehalte. Ongewapende betonverhardingen worden altijd uitgevoerd in betonklasse XF4, waarin F slaat op Frost. Deze milieuklasse geldt voor horizontale betonoppervlakken, die blootgesteld staan aan regen en vorst en waar tijdens een winterse periode gebruik wordt gemaakt van dooizouten in verband met de gladheidbestrijding. Bij gewapende betonverhardingen wordt ook gelet op carbonatatie (XC4 bij wisselend nat en droog) en de inwerking van dooizouten (XD3).
De milieuklasse heeft betrekking op de betonmortel en niet op het verharde product. Om schade door vorst en chloriden te voorkomen moeten extra eisen aan het beton worden gesteld. Vorstbestandheidsklasse FT2 geeft een minimaal materiaal verlies en wordt bijvoorbeeld bij vliegvelden gevraagd. Vorstbestandheidsklasse FT1 wordt veelal voor wegen gebruikt; klasse FT0 geeft aan dat er geen eis wordt gesteld.