Rijke historie
De betonwegenbouw kent een rijke historie. Al in de Romeinse tijd werden betonwegen aangelegd. Deze wegen voorzagen in de behoefte aan goede verbindingen tussen Rome en de vele gewesten van het Romeinse Rijk. Met de ondergang van het Romeinse imperium ging echter ook de kennis van het aanleggen van betonwegen verloren.
In Nederland werden de eerste ‘moderne’ betonwegen aangelegd in de jaren twintig van de vorige eeuw. Ze bestonden uit ongewapende betonplaten, hoewel in die periode wel al werd geëxperimenteerd met gewapend beton. De opdrachtgevers waren gemeenten.
In 1927 werd het eerste rijkswegenplan opgesteld. In deze periode begon ook Rijkswaterstaat met de aanleg van wegen in beton. Een rijksweg bestond toen uit een rijbaan met twee rijstroken van elk drie meter breed. Ook deze rijkswegen werden uitgevoerd in ongewapende betonplaten.
Na de Tweede Wereldoorlog werd het Nederlandse wegennet sterk uitgebreid. Begin jaren vijftig bestonden de verhardingen van rijkswegen voor 25 procent uit beton, voor 30 procent uit baksteenklinkers en voor ruim 40 procent uit asfaltbeton. In deze periode was asfaltbeton veelal duurder dan cementbeton. Grote nieuwbouwprojecten in die tijd, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht (1954) en de A4 tussen Amsterdam en Rijswijk, werden daarom aangelegd in beton. De verkeersbelasting van ongeveer 5000 à 6000 voertuigen per etmaal maakte het nodig het dwarsprofiel van de weg te scheiden in twee rijbanen. Deze rijbanen, met elk een breedte van 7,25 meter, bestonden uit twee rijstroken.
In de jaren zestig nam de verkeersbelasting sterk toe. Deze groei, in zowel het aantal voertuigen als de zwaarte van de voertuigen, was niet verwacht. In het ontwerp van de betonverhardingen was er daarom geen rekening mee gehouden. De schade die hiervan het gevolg was, leidde tot hoge onderhoudskosten. Hierdoor, en vanwege de lagere prijs van bitumen, werden op rijkswegen steeds meer betonverhardingen vervangen door asfaltverhardingen.
Maar terwijl de belangstelling voor betonverhardingen op rijkswegen afnam, nam de belangstelling voor beton op wegen van lagere orde in deze periode juist toe. Plattelandswegen in beton werden populair, mede naar aanleiding van de reconstructie van de Klaas Kloosterweg in Staphorst. Deze overlaging in beton werd uitgevoerd met behulp van een glijbekisting.
Bij ruilverkavelingsprojecten door het hele land en bij uitgifte van landbouwgronden in de nieuwe polders werden veel ruilverkavelingswegen en kavelpaden uitgevoerd in beton. Vele van deze wegen en paden zijn nog steeds in gebruik.
De belangstelling voor betonwegen kwam bij Rijkswaterstaat terug tijdens de energiecrisis aan het begin van de jaren zeventig. Als gevolg van de hoge olieprijs, en daarmee ook de bitumenprijs, werden betonwegen weer een volwaardig civiel- en kostentechnisch alternatief. Met proefvakken in gedeuveld ongewapend beton en in doorgaand gewapend beton werden positieve ervaringen opgedaan. De uitgebreide kostenberekeningen, waarin ook het toekomstig onderhoud werd meegenomen, lieten eveneens een gunstig beeld zien. Een en ander resulteerde in de aanleg van betonverhardingen op delen van de A1, A2, A28, A59, A73 en A77.
Met het van kracht worden van de ‘Wet geluidhinder’ in 1979 werden voor steeds meer wegen beperkingen gesteld aan de geluidsemissie. Voor Rijkswaterstaat betekende dit het grootschalig toepassen van zeer open asfaltbeton (zoab) als deklaag op het rijkswegennet. Waar zoab op ongewapende betonverhardingen, was aangebracht, ontstond echter vroegtijdige schade. Ter plaatse van de dwarsvoegen bleek het zoab de bewegingen van de betonplaten niet te kunnen volgen.
Daarop besloot Rijkswaterstaat om op de A76 bij Heerlen en op de A73 tussen Boxmeer en Venraij doorgaand gewapend beton (DGB) met een deklaag van zoab aan te leggen. In deze constructies werd ook een tussenlaag van asfalt geïntroduceerd tussen de betonverharding en de fundering. In eerste instantie bestond deze fundering uit een cementgebonden laag; later werd deze vervangen door een laag van ongebonden granulaat.
Deze constructie vormt sindsdien de basis voor alle later uitgevoerde wegvakken in beton. Sinds 2000 zijn volgens dit principe wegvakken in het hoofdwegennet uitgevoerd op de A5, A12 en A50, en op meerdere wegvakken van de A73.
Beton wordt echter ook nog altijd op vele manieren toegepast buiten het rijkswegennet. De provincie Noord-Brabant voert al sinds 1960 een duidelijk eigen beleid ten aanzien van de toepassing van betonverhardingen op haar wegennet. De inspanningen van Noord-Brabant hebben sterk bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van betonverhardingen en de toepassingen hiervan.
De positieve eigenschappen van betonverhardingen, waaronder het onderhoudsarme karakter, de blijvende vlakheid, stroefheid, eventuele geluidsreductie en de duurzaamheid, zijn niet onopgemerkt gebleven bij opdrachtgevers en beheerders van fietspaden, rotondes en infrastructuur voor openbaar vervoer. Denk in verband met deze laatste categorie niet alleen aan busstations, busbanen en bushaltes, maar ook aan ballastloze spoor- en trambanen met een in de betonbaan opgenomen (embedded) railconstructie. Beton is en wordt ook hiervoor veelvuldig toegepast.
Betonverhardingen zijn verder uitermate geschikt voor zwaar verkeer met wringende en statische lasten. Veel bedrijfsverhardingen, voor bijvoorbeeld containeropslag en -handling, maar ook verhardingen van vrachtwagenopstelplaatsen op verzorgingsplaatsen en industrieterreinen zijn uitgevoerd in beton.
Ook op vliegvelden kent beton een lange historie. Al in de beginjaren van de Luchtmacht werden betonverhardingen aangelegd op de militaire vliegvelden, zoals vliegveld Soesterberg. Deze betonverhardingen zijn her en der nog steeds aanwezig en in gebruik.
De rijke historie van het product beton is nog lang niet ten einde. De ontwikkelingen in de betontechnologie leveren, in combinatie met moderne machinale uitvoeringstechnieken, steeds meer toepassingsmogelijkheden op voor betonverhardingen en aanverwante constructies in de infrastructuur. Kort gezegd: betonverhardingen zeker te overwegen.