Rotonde luchtfoto

Beëindigingsconstructies

  • 18 november 2021

Een beëindigingsconstructie wordt aangebracht ter plaatse van de haakse aansluiting van een betonverharding op andere type verhardingen, of bij de aansluiting op een kunstwerk of rotonde. Gangbare uitvoeringen van beëindigingsconstructies zijn:

  • op voldoende afstand stoppen (± 20 m voor de aansluiting);
  • een ander type verharding kiezen voor de aansluiting;
  • bij ongewapend beton: laatste plaat voorzien van één grondanker;
  • bij doorgaand gewapend beton: meerdere grondankers aanbrengen;
  • combineren met constructies die beweging toelaten.

Vezelmixbeton

Het aanleggen van een doorgaand gewapende betonnen wegverbreding is een arbeids-, en daarmee kostenintensieve, methode. Een veelbelovend alternatief is vezelmixbeton [18]. Zowel staalvezels als kunststofvezels worden aan het betonmengsel toegevoegd en met een slipformpaver aangebracht, Daarmee wordt winst geboekt op de uitvoeringstijd en -kosten ten opzichte van doorgaand gewapend beton. Ook wordt bespaard op de benodigde ruimte voor aanleg ten opzichte van doorgaand gewapend beton (zie paragraaf 4.4).
De gebruikelijke dosering voor beton, sterkteklasse C35/45, bestaat uit 40 kg staalvezels en 0,6 kg kunststofvezel per m3 beton. De kunststofvezels zorgen voor een optimale controle van het water in het beton, zodat wordt voorkomen dat er uitdroging ontstaat en ontmenging wordt bemoeilijkt. Deze vezels werken vooral in de plastische fase. De staalvezels zorgen voor opname van de trekkracht in het beton, zodat het beton gemakkelijker kan vervormen zonder te bezwijken. De gefreesde staalvezel is met name effectief bij het ontstaan van (micro-)scheurvorming, wat optreedt in het traject waar de treksterkte van het beton wordt bereikt. Naast de gefreesde staalvezel wordt ook een draadvezel met verankeringen toegepast. Deze draadvezel is bedoeld om het beton te versterken zodra de eerste scheur is ontstaan. Hierdoor wordt de maximale scheurwijdte beperkt en wordt een scheur als het ware dichtgehouden door de staalvezel. Bij toepassing van vezelmixbeton is het mogelijk de voegafstanden te vergroten tot 30 à 60 m. Experimenteel worden voegafstanden tot wel 120 meter toegepast. Bij toepassing van een bitumineuze toplaag op vezelmixbeton wordt voorlopig een voegafstand van 30 à 40 m aanbevolen. Dit is een flinke sprong voorwaarts ten opzichte van de gangbare voegafstanden van 5 m in beton zonder vezels.

P286_1-4-4a.jpg

Figuur 9. Detailfoto vezelmixbeton

Oplossingen voor beëindigingsconstructies worden, voornamelijk uit economisch oogpunt, gerelateerd aan het wegtype (conform wegtypen CROW-wegbeheer [8]).

Wegtypen 1 en 2:
Autosnelwegen en provinciale wegen
Bij de wegtypen 1 en 2 is de beëindigingconstructie erop gericht de plaateinden zo veel mogelijk op hun plaats te houden. Dit wordt in Nederland veelal bereikt door de laatste plaat of het laatste plaatgedeelte te voorzien van grondankers. Deze grondankers, uitgevoerd als balken loodrecht op de wegas, zullen in ongeroerde of goed verdichte grond worden aangebracht. De betonverharding, die een geheel vormt met de grondankers, moet voldoende dik en gewapend zijn om de krachten die in de verharding optreden, te kunnen overdragen op de grondankers. Afhankelijk van de weglengte worden tot vier grondankers toegepast. Het gedeelte van de verharding tussen het laatste grondanker en het kunstwerk wordt meestal in asfalt uitgevoerd.

P286_1-4-4b.jpg

Figuur 8. Elastische voegovergang

Omdat volledige beheersing van het verplaatsingsgedrag vrijwel onmogelijk is, wordt bij ongewapende betonverhardingen bij provinciale wegen (wegtype 2) soms met één enkel grondanker in combinatie met een uitzetvoeg volstaan. De betonplaat met het grondanker wordt gewapend. Als alternatief wordt tegenwoordig ook wel een elastische voegovergang toegepast. In dat geval neemt een brede voeg alle verplaatsing op en kan een grondanker achterwege blijven (zie figuur 8).

Bij aansluitingen op kunstwerken zijn altijd zwaardere ‘voorzorgsmaatregelen’ nodig om ongewenste vervormingen door drukkrachten of verschuivingen van het kunstwerk te voorkomen. Meestal wordt als overgangsconstructie tussen de beëindiging van de weg en het kunstwerk, een asfaltverharding van ten minste 20 m lengte aangebracht.

Wegtypen 3 t/m 7:
Licht belaste wegen, wegen in woon- of verblijfsgebied en fietspaden
Bij de wegtypen 3 t/m 7 is het gebruikelijk om ter plaatse van de beëindiging een of meer uitzetvoegen aan te brengen. Hiermee wordt de kans op beschadiging van de aansluiting voorkomen. Soms wordt de verharding circa 5 m voor het kunstwerk beëindigd en het resterende weggedeelte of bestraat met betonklinkers op een fundering (menggranulaat of slakken) of voorzien van een asfaltverharding met een uitzetvoeg. Wanneer de betonweg overgaat in een bestrating zijn verdere maatregelen niet nodig.